In de jaren ’80 had een Formule 1 bolide reeds een vermogen van 1.400 pk. Met de regels van toen zou je anno 2020 een motor met duizenden pk’s kunnen bouwen; waarom niet?
Het laatste weekend van Augustus staat de Formule 1 Grand Prix van België op het programma. Een 2 km lang stuk circuit dat licht omhoog loopt en waar de bolides vol gas gaan, zorgt dat degene met het grootste motorvermogen hier duidelijk een voordeel heeft. Maar wat waren de meest krachtige F1-auto’s ooit? Dat zou je bijna vergeten in een tijd dat het ook vaak gaat over bandenmanagement en brandstof sparen.
De Benetton B-186 uit 1986 gebruikte een 1,5 l viercilinder motor uit een BMW straatauto. Opgevoerd van 150 tot 1.400 pk in kwalificatie afstelling. De turbodruk was ongelimiteerd. Uitlaatgassen dreven een turbine aan, die op zijn beurt de lucht die de motor in gaat comprimeert. Daardoor kun je meer brandstof verbanden en komen er weer meer uitlaatgassen uit de uitlaat. Deze positieve feedback loop leidde tot motoren van 1.400 pk (> 1 MW).
De bolides werden ongeleide projectielen. Een onhoudbare situatie, niet in de laatste plaats omdat de motoren maar één kwalificatieronde meegingen, waarna ze dikwijls ploften en op de schroothoop belandden.
Maar vooral ook omdat de vermogens de pan uit zouden rijzen. Met de huidige stand van de technologie – materiaalkunde, het vervaardigen van precisie-onderdelen met grote sterkte – zou je met de regels uit ’86 auto’s kunnen bouwen met een vermogen van duizenden pk’s. Dan zou je extreem grote vleugels die dito downforce kunnen genereren op de auto’s kunnen zetten en zou je in de bochten G-krachten opwekken die iedere coureur buiten westen zouden slingeren.
Met de regels uit de jaren ‘80, zou je anno 2020 dus alleen maar autonoom kunnen racen.
Bron: TW.nl